Doxylin® 100% WSP & WpH Corrector

Citroenzuur wordt vaak gebruikt om de oplosbaarheid en stabiliteit van doxycycline in een oplossing te verbeteren. In dit artikel leggen we uit waarom dit wordt gedaan en wat de beste werkwijze is.

doxylin-100-wph-corrector-nl-figuur-nieuwsbrief

Waarom wordt citroenzuur gebruikt?

Citroenzuur wordt gebruikt om de pH te verlagen en twee- en driewaardige ionen weg te vangen. Dopharma heeft WpH corrector in het assortiment, een product met 100% citroenzuur.

Verlaging van de pH

De oplosbaarheid van doxycycline is optimaal bij een lage pH (<3). Een vooroplossing waarbij 100-200 gram doxycycline opgelost wordt in tien liter water zal een voldoende lage pH hebben. Als deze oplossing echter doorverdund wordt, zal de pH stijgen, waardoor oplosbaarheidsproblemen kunnen ontstaan. Een verlaging van de pH door citroenzuur voorkomt dit en zorgt dus voor een betere oplosbaarheid en stabiliteit van doxycycline in de eindoplossing.

Wegvangen van twee- en driewaarde ionen

Zonder hulpmiddelen zal doxycycline binnen één tot twee uur uit de oplossing komen door de vorming van complexen met twee-of driewaardige ionen zoals calcium (Ca), magnesium (Mg) en/of ijzer (Fe). Citroenzuur vangt deze ionen weg waardoor ze geen complexen meer kunnen vormen met doxycycline.

Dit verklaart waarom citroenzuur de voorkeur heeft boven andere zuren zoals zoutzuur; deze verlagen wel de pH, maar zijn niet in staat om ionen weg te vangen.

Het gebruik van citroenzuur zal niet alleen de stabiliteit van doxycycline in een oplossing verbeteren, maar kan er ook voor zorgen dat de absorptie vanuit het maagdarmkanaal verbetert. Dit kan leiden tot hogere plasmaconcentraties en kan van invloed zijn op de snelheid van eliminatie van doxycycline uit het lichaam.

Hoe kan dit het beste worden opgelost?

Voor het juiste gebruik van citroenzuur in combinatie met doxycycline zijn er drie belangrijke parameters die beoordeeld moeten worden om de benodigde hoeveelheid citroenzuur te bepalen: de hoeveelheid doxycycline, de hoeveelheid water en de kwaliteit van het water. Daarnaast moet nog worden gekeken of een product al citroenzuur bevat.

Hoeveelheid doxycycline

Citroenzuur wordt in de meeste situaties met goed effect toegepast in een verhouding van 1:1 met doxycycline. Als er bijvoorbeeld 100 gram Doxylin® 100% WSP opgelost wordt, wordt er 100 gram doxycycline gebruikt. Aan het water wordt dan ook 100 gram citroenzuur toegevoegd.

Hoeveelheid water

Doxycycline is een stof met een lage pKa. Als deze opgelost wordt in water, zal dit al zorgen voor een pH-daling die bijdraagt aan de oplosbaarheid. Bij het gebruik van een grote hoeveelheid water in de vooroplossing zal dit effect echter deels verloren gaan door verdunning. Er is dan meer citroenzuur nodig om de pH in voldoende mate te verlagen.

Kwaliteit van het water

Vooral de pH en hardheid van het water zijn van belang voor de hoeveelheid citroenzuur die nodig is. Hoe hoger de pH en hardheid, hoe meer citroenzuur nodig is om een stabiele oplossing te verkrijgen. De verhouding van citroenzuur tot doxycycline wordt voor verschillende hardheden weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1 Benodigde hoeveelheid citroenzuur in relatie tot de hardheid van het water

Waterhardheid Verhouding
doxycycline : citroenzuur
Normaal 7 – 14 °D 1 : 1
Hard 14 – 21 °D 1 : 1 ½
Zeer hard > 21 °D 1 : 2

 

Citroenzuur in het product

Tot slot moet er nog gekeken worden naar de hoeveelheid citroenzuur die al in het product voorkomt. Doxylin® 50% WSP bevat al citroenzuur en het toevoegen van extra citroenzuur is in veel situaties dan ook niet nodig. Als oplosbaarheidsproblemen verwacht worden, kan echter per kg product nog 337 gram citroenzuur toegevoegd worden om een verhouding van 1:1 te verkrijgen.

Flyer

Een beknopte handleiding van bovenstaand artikel kan als flyer gedownload worden.

instructie-voor-oplossen-doxylin-100

Werkingsduur NSAID’s

NSAID’s (non-steroidal anti-inflammatory drugs) worden in de diergeneeskunde veelvuldig gebruikt. Ze hebben een ontstekingsremmend, pijnstillend en koortsverlagend effect zonder effect op het immuunsysteem zoals bij steroïde ontstekingsremmers.
Uit het veld krijgen we regelmatig vragen over de werkingsduur van verschillende NSAID’s. In dit artikel willen we hier wat uitleg over geven.

de-werkingsduur-van-nsaids-algemeen

Het ontstekingsproces

Het ontstekingsproces begint met celschade. Door deze schade komen fosfolipiden vrij uit celmembranen. Door het enzym fosfolipase worden deze fosfolipiden omgezet in arachidonzuur, wat vervolgens omgezet wordt in verschillende ontstekingsmediatoren. Deze cascade wordt weergegeven in Figuur 1.


Figuur 1 Ontstekingscascade

 

Het werkingsmechanisme van alle NSAID’s berust op remming van het enzym cyclo-oxygenase (COX). COX is verantwoordelijk voor de omzetting van arachidonzuur in o.a. prostaglandine en thromboxaan. Er bestaan twee COX isomeren: COX-1 en COX-2. COX-1 is voornamelijk betrokken bij fysiologische processen, terwijl COX-2 voornamelijk betrokken is bij de ontstekingscascade.

De affiniteit van NSAID’s voor de verschillende COX-enzymen varieert per werkzame stof. Er zijn niet-specifieke COX-remmers die COX-1 en COX-2 in gelijke mate remmen. Voorbeelden hiervan zijn aspirine en ketoprofen. Preferentiële COX-2 remmers zoals meloxicam en carprofen, binden twee tot honderd keer sterker aan COX-2 dan aan COX-1. Tot slot zijn er selectieve COX-2 remmers. Deze binden meer dan 100 keer sterker aan COX-2 dan aan COX-1. Een voorbeeld hiervan is firocoxib.

Werkingsduur NSAID’s

Voor het bepalen van de werkingsduur van diergeneesmiddelen wordt normaal gesproken gekeken naar de halfwaardetijd van de werkzame stof. NSAID’s hebben echter een langere werkingsduur dan verwacht kan worden op basis van de eliminatie halfwaardetijden. Dit heeft verschillende oorzaken: een verhoogde doorbloeding van het ontstekingsweefsel, een sterke eiwitbinding en ion-trapping. Deze factoren worden hieronder uitgelegd.

Verhoogde doorbloeding ontstekingsweefsel

Prostaglandinen die gevormd worden in het ontstoken weefsel veroorzaken een lokale vasodilatatie. De doorbloeding zal hierdoor lokaal toenemen en de doorstroming zal vertragen waardoor er meer uitwisseling van moleculen, waaronder NSAID’s, kan plaatsvinden.

Sterke eiwitbinding NSAID’s

NSAID’s binden in sterke mate aan plasma-eiwitten zoals albumine; doorgaans is meer dan negentig procent van de totale hoeveelheid NSAID’s gebonden aan plasma-eiwitten.
Tijdens het ontstekingsproces worden de openingen tussen endotheelcellen van de bloedvatwand tijdelijk groter. Hierdoor kunnen plasma-eiwitten samen met de gebonden NSAID’s uit de bloedvaten diffunderen. NSAID’s verlaten zo dus specifiek in ontstekingsweefsel de bloedbaan.

Ion-trapping

In gezond weefsel is de extracellulaire pH hoger dan de intracellulaire pH. In ontstekingsweefsel zal de extracellulaire pH dalen, waardoor deze lager wordt dan de pH in de cellen.

NSAID’s zijn zwakke zuren en door een verlaging van de pH in het extracellulaire weefsel verandert het evenwicht tussen de geïoniseerde en niet geïoniseerde vorm. Dit evenwicht zal verschuiven naar de niet-geïoniseerde vorm. De lipofiliteit van de NSAID’s wordt dan groter, waardoor ze gemakkelijk over celmembranen kunnen diffunderen. Zodra deze NSAID’s intracellulair in een meer basisch milieu komen, zal het evenwicht verschuiven naar de geïoniseerde vorm waardoor ze de celmembraan niet meer kunnen passeren. Dit proces wordt weergegeven in Figuur 2.

nsaids-figuur2-werking-extracellulair-intracellulair

Figuur 2 Evenwicht zwak zuur in ontstekingsweefsel

 

De mate van accumulatie die optreedt ten gevolge van ion-trapping is afhankelijk van de ernst van de ontsteking; hoe ernstiger de ontsteking, hoe lager de pH van het weefsel en hoe groter het verschil tussen de extra- en intracellulaire pH.

Eliminatie halfwaardetijden

Ondanks het feit dat de werkingsduur van NSAID’s niet bepaald kan worden aan de hand van de eliminatie halfwaardetijden, kunnen deze waarden wel gebruikt worden om verschillende NSAID’s met elkaar te vergelijken. Voor de diersoorten rund, varken en paard worden voor drie belangrijke NSAID’s de eliminatie halfwaardetijden, zoals in de literatuur gevonden, weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1 Eliminatiehalfwaardetijden van meloxicam, flunixine en ketoprofen.

Diersoort Eliminatiehalfwaardetijd
meloxicam flunixine ketoprofen
Rund 26 uur*
17,5 uur*
(sc) 4 uur (iv) 2,5 uur (im)
Varken 2,5 uur (im) 5 uur (im) 2 uur (im)
Paard 8,5 uur (iv) 2 uur (iv) 1 uur (iv)

* halfwaardetijd bij rundvee is onderzocht voor jongvee(26 uur) en melkgevende (17,5 uur) koeien.
sc: subcutaan toegediend, im: intramusculair toegediend, iv: intraveneus toegediend

Klinisch resultaat

Naast het gebruik van eliminatiehalfwaardetijden kan de werkingsduur van de verschillende NSAID’s vergeleken worden op basis van het klinisch resultaat. Er is voor rundvee bijvoorbeeld een studie uitgevoerd waaruit blijkt dat een éénmalige behandeling met meloxicam (subcutaan) hetzelfde of een beter klinisch resultaat geeft dan een behandeling met flunixine (intraveneus) op drie opeenvolgende dagen.

Dopharma

Dopharma heeft enkele NSAID’s in haar assortiment. Voor de in Nederland en België geregistreerde producten verwijzen we u naar dit NSAID overzicht.

Referenties

  1. Caron, J.P. (2000) Non-steroidal anti-inflammatory drugs. Proceedings of the Annual Convention of the American Association of Equine Practitioners (AAEP).
  2. Ellis, G.A. en Blake, D.R. (1993) Why are non-steroidal anti-inflammatory drugs so variable in their efficacy? A description of ion trapping. Annals of the Rheumatic Diseases 52, pp 241-243.
  3. Friton, G.M., Cajal, C., Romero, R.R., Kleemann, R. (2004) Clinical efficacy of Meloxicam (Metacam®) and Flunixin (Finadyine®) as adjuncts to antibacterial treatment of respiratory disease in fattening cattle. Berl. Münch. Tierärztl, Wschr. 117, pp 304-309.
  4. Maddison, J.E. (2010) Inzicht in de klinische farmacologie van niet steroïdale anti-inflammatoire middelen. Tijdschrift voor Diergeneeskunde Deel 135 (2), pp 54-58.

Worminfecties en de behandeling hiervan bij varkens

Worminfecties komen veel voor bij varkens. Ascariosis is de bekendste parasitaire aandoening en in dit artikel wordt een overzicht gegeven van de verschillende aspecten van de aandoening.

Welke wormen zijn bij varkens belangrijk?

Alhoewel er bij varkens infecties met meerdere wormsoorten worden beschreven, is het belang van infecties met Ascaris suum het grootst. Naast deze bekende rondworm komen op varkensbedrijven in Europa infecties voor met o.a. Oesophagostomum spp, Trichuris suis en Metastrongylus spp. Het belang hiervan wordt echter beduidend minder groot geacht. In onderstaande tabel staat een overzicht van de bekendste worminfecties bij varkens.

 
Naam Indeling Belang in Nederland
Ascaris suum, spoelworm Nematode Groot, zoönose
Oesophagostomum spp, knobbelworm Nematode Gering
Trichuris suis, zweepworm Nematode Gering (zoönose?)
Metastrongylus spp, longworm Nematode Gering, enkel bedrijven met buitenloop (regenworm als tussengastheer)
Strongyloides ransomi, aaltjesworm Nematode Gering
Trichinella spiralis Nematode Gering, zoönose
Taenia solium, varkenslintworm Cestode Gering, zoönose

Tabel 1: overzicht belangrijkste worminfecties bij varkens

Ascariosis

Ascariosis is één van de bekendste ziekten die bij varkens voorkomt. Toch hebben varkenshouders en dierenartsen niet altijd even veel aandacht voor deze ziekte. De reden hiervoor is dat de infectie meestal maar weinig klinische symptomen bij de varkens laat zien. Een andere reden kan zijn dat door verbeterde biosecurity en de brede kennis over de ziekte (behandeling en preventie) het belang op sommige bedrijven minder groot is geworden of wordt geacht.

Toch zijn er nog steeds interessante ontwikkelingen wat betreft de ziekte. Door toename van bedrijven met strobedding en buitenuitloop zal de prevalentie van de parasiet ook toenemen. Daarnaast zorgen nieuwe inzichten in de immunologische processen na A. suum infecties voor meer aandacht voor de ziekte. Ook het feit dat A. suum nu als een zoönose wordt gezien en de gelijkenis met humane A. lumbricoides infecties levert recente wetenschappelijke publicaties op. Verder is er aandacht voor genetische resistentie van varkens voor A. suum infecties. Mogelijk biedt dit in de toekomst kansen voor de fokkerij.

Prevalentie en economische betekenis

Verschillende Europese wetenschappelijke studies tonen een prevalentie aan van 11 – 88% geïnfecteerde varkensbedrijven en 4 – 36% geïnfecteerde varkens per bedrijf. De meeste van deze prevalentiestudies zijn op basis van eitellingen in faeces. Dit kan een onderschatting van het werkelijke voorkomen veroorzaken. Hierop wordt later ingegaan bij het hoofdstuk Diagnose.

Op veel varkensbedrijven zal een infectie met A. suum subklinisch verlopen. Indien er wel verschijnselen optreden kan er vooral hoest opgemerkt worden. De belangrijkste redenen voor het ontstaan van economische schade door A. suum infecties zijn echter een verhoogde voederconversie, een lagere groei, het afkeuren van levers en de kosten voor medicatie. In enkele Europese onderzoeken wordt een economische schade berekend van €1,15 – €4,61 per varken. Bijkomende indirecte gevolgen zijn onder andere een verhoogde kans op secundaire bacteriële infecties van de longen en een negatief effect op Mycoplasma hyopneumnoniae vaccinatie.

Epidemiologie

A. suum heeft een directe levenscyclus wat betekent dat er geen tussengastheer noodzakelijk is. Deze worm komt bijna uitsluitend voor bij varkens. Bij enkele andere diersoorten zoals het rund, het paard en de mens kunnen larven migreren tot in de longen waar ze meestal zullen sterven. Klinische verschijnselen, zoals respiratoire symptomen, kunnen hierbij optreden.

De volwassen wormen leven ter hoogte van de dunne darmen. Indien er zowel vrouwelijke als mannelijke volwassen wormen aanwezig zijn kunnen er dagelijks honderdduizenden eitjes door de vrouwelijke wormen geproduceerd worden. Deze eitjes komen met de mest in de omgeving terecht. De piek van de eiproductie wordt op ongeveer 14 weken na infectie bereikt. De ongeëmbryoneerde eitjes die in de omgeving terecht zijn gekomen ontwikkelen zich traag tot infectieuze eitjes met de L3-larve; dit duurt afhankelijk van de omstandigheden twee tot tien weken. De overlevingsduur van de infectieuze eitjes kan in stallen langer dan één jaar zijn. Buiten kunnen eitjes zelfs langer dan 6 jaar overleven. Ondanks dat er buiten ook veel eitjes afsterven kan er hierdoor toch accumulatie optreden.

Na opname van de infectieuze eitjes komen de L3 larven vrij in het darmlumen. De larven dringen de submucosa van het caecum en proximale colon binnen en bereiken vervolgens de lever via de vena porta. Na drie dagen heeft de meerderheid van de vrijgekomen larven de lever bereikt waarna er migratie naar de longen optreedt via de vena cava, het rechter hart en de arteria pulmonalis. De meeste L3 larven hebben de longen bereikt na zeven dagen. Door het ophoesten van de larven bevinden zij zich na tien dagen weer in de dunne darmen waar ze vervolgens vervellen tot L4 larven en immature L5 wormen. De meeste van deze L4 en L5 stadia zijn echter 17-21 dagen na de infectie al weer uit de darmen verdwenen door de normale peristaltiek en vermoedelijk ook door invloed van de opgebouwde immuniteit door het varken.

De L4 en L5 stadia zijn veel kleiner dan oudere volwassen wormen waardoor deze meestal niet worden opgemerkt in de mest. Slechts enkele larven zullen het volwassen stadium bereiken. Bij jonge varkens kunnen de volwassen wormen ongeveer 35 dagen post-infectie zelf eitjes produceren (prepatent periode). Bij oudere varkens is dit ongeveer 60 dagen. De volwassen wormen kunnen tot meer dan een jaar overleven in het varken. Bovenstaande levenscyclus geeft aan dat biggen die in het kraamhok geïnfecteerd zijn al vrij snel na het spenen eitjes kunnen uitscheiden.

De gehele cyclus van A. suum wordt weergegeven in Figuur 1.

worminfecties-en-de-behandleing-hiervan-bij-varkens-figuur-1-nl

Figuur 1 Epidemiologie van A. suum infecties

Pathogenese en letsels

De gastheerafweer speelt een belangrijke rol in de pathogenese. Het zijn vooral de migrerende larven die de schade in het varken veroorzaken. Tijdens het migratieproces door de lever ontstaan er lokale ontstekingsprocessen van het granulatieweefseltype (white spots) of van het lymfonodulaire type. Bij lichte en primaire infecties ontstaan vooral kleine white spots. Het herstel van deze necrose letsels begint al na enkele dagen en na een maand zijn deze letsels verdwenen. Bij zware of secundaire infecties is er een verhoogde cellulaire immuunreactie wat grote white spots veroorzaakt. Deze worden pas na ongeveer tien dagen kleiner en volledig herstel is er pas na twee maanden. Deze verhoogde cellulaire reactie veroorzaakt een tragere migratie van de larven en verklaart de langere pre-patent periode bij oudere varkens. Letsels van het lymfonodulaire type worden minder vaak gezien en bestaan uit afgestorven larven omgeven door lymfocyten.

Bovengenoemde leverschade is voor de gezondheid van het varken niet van zeer groot belang. Dit kan wel het geval zijn bij de migratie door de longen. De larven veroorzaken kleine bloedingen op het moment dat ze de longbloedvaten verlaten. De larven kunnen vervolgens alveolair oedeem, bronchiolitis en interstitiële pneumonie veroorzaken.

Teruggekomen in de darmen veroorzaken de larven en wormen een catarrhale enteritis met geringe verterings- en resorptieverstoringen. De volwassen wormen in de darm voeden zich met de door het varken opgenomen nutriënten. Daarnaast vermindert de absorptie van voedingsstoffen door schade aan de darmvilli. Meer uitzonderlijk kunnen volwassen worden de galgang bereiken en daar obstructie veroorzaken. Darmobstructies met perforatie en peritonitis zijn zeer zeldzaam.

worminfecties-en-de-behandeling-hiervan-bij-varkens-ascariosis

Figuur 3 – Pathologisch beeld bij ascariosis

Immuniteit

Varkens bouwen na herhaaldelijke infecties een sterke immuniteit op tegen nieuwe infecties. Vooral de L3 larven zijn belangrijk voor het opwekken van deze immuniteit. L4 larven en volwassen wormen zijn waarschijnlijk veel minder belangrijk in de opbouw van afweer. De immuniteit die opgebouwd wordt is specifiek van aard en eosinofielen spelen hierin een belangrijke rol.

In alle organen waarin A. suum zich bevindt wordt immuniteit opgebouwd maar het caecum en het proximale colon spelen hierin de belangrijkste rol. Hier wordt na langdurige blootstelling een “pre-hepatische barrière” gevormd. Naast eosinofielen spelen ook mastcellen en Globlet cellen een belangrijke rol in deze barrière. Th2-cellen zijn van belang bij het doden van A. suum en de productie van deze afweercellen wordt bij een A. suum infectie gestimuleerd. Daarentegen is er een downregulatie van Th1-cellen. Dit zou de vergrote kans op secundaire bacteriële en virale infecties en een negatief effect op de antistofproductie na vaccinatie kunnen verklaren. Naast deze afweercellen spelen ook verschillende cytokinen (o.a. IL-5 en IL-13), complementfactoren en specifieke antistoffen (IgG en IgE) een rol bij het doden van A. suum.

Diagnose

Aangezien er weinig symptomen optreden bij A. suum infecties ligt een klinische diagnose niet voor de hand. Na een behandeling met een anthelminthicum worden bij geïnfecteerde dieren wel vaak volwassen wormen in de mest ontdekt. Uitgescheiden onvolwassen wormen (L5) zijn veel moeilijker te ontdekken.

Het aantal eitjes dat uitgescheiden wordt met de mest geeft een indruk van de mate van infectie door A. suum. Het aantal eitjes is namelijk gecorreleerd met het aantal aanwezige volwassen wormen. Het aantal eitjes teruggevonden in de mest is echter niet gecorreleerd met de hoeveelheid migrerende larven.

Voor het aantonen van Ascaris eitjes in de mest wordt vaak de kwantitatieve McMaster methode gebruikt. Het resultaat wordt weergegeven als het aantal eitjes per gram feaces (EPG). Deze methode is gemakkelijk maar wel erg tijdrovend. Een nadeel van de test is dat enkel de aanwezigheid van volwassen wormen wordt aangetoond terwijl juist de migrerende larven de meeste schade veroorzaken. Ook de aanwezigheid van zowel mannelijke als vrouwelijke volwassen wormen in het darmlumen is een voorwaarde voor een positieve test. Een ander nadeel van de test is dat er mest van veel varkens onderzocht moeten worden omdat vaak slechts enkele varkens volwassen wormen bij zich dragen terwijl de meeste dieren weinig of geen volwassen wormen hebben. Ook worden eitjes vaak intermitterend uitgescheiden waardoor er vals negatieve resultaten kunnen worden verkregen. Vals positieve resultaten kunnen verkregen worden door coprofagie.

Sinds enkele jaren is er voor de diagnose van ascariosis een serologische test beschikbaar. Deze ELISA is gebaseerd op het haemoglobine van A. suum. Voor het aantonen van antistoffen via deze test is het niet noodzakelijk dat er volwassen wormen in het darmlumen aanwezig zijn; ook de migrerende L3 larven veroorzaken al een positieve test. Uit experimenteel onderzoek blijkt dat deze test een sensitiviteit van 99,5% en een specificiteit van 100% heeft. In dit onderzoek had het mestonderzoek een sensitiviteit van 59,5% en een specificiteit van 68,4%. De snelheid van seroconversie is afhankelijk van het aantal opgenomen infectieuze eitjes. De test kan al vier weken na infectie positief zijn maar het wordt aangeraden om vleesvarkens op het einde van de mestperiode te bemonsteren om een betrouwbaar beeld van de infectiedruk te krijgen.

Ook in het slachthuis kan er een indruk worden verkregen van de infectiedruk bij een koppel varkens. Vooral het controleren op de aanwezigheid van white spots op de levers is hierbij van belang. White spots zijn het gevolg van migrerende L3 larven en het aantal hiervan is dus relevant voor de schade die de varkens hebben opgelopen door de infectie. Een nadeel van deze methode is dat de white spots enkel een recente infectie aantonen. Herstel van de white spots duurt één tot twee maanden. Op bedrijven waar de varkens continu worden blootgesteld aan infectieuze eitjes neemt het aantal white spots toe tot 6-9 weken. Daarna worden er steeds minder white pots op de lever opgemerkt. Dit is gevolg van de opgebouwde immuniteit in het caecum en het proximale colon wat de migratie van de L3 larven van de darm naar de lever verhindert (pre-hepatische barrière).

ts_wormen
Figuur 2 Volwassen Ascaris suum wormen

Preventie

Preventie van ascariosis op varkensbedrijven is moeilijk. Vooral de productie van grote aantallen eitjes door de volwassen wormen en de lange levensduur van de infectieuze eitjes in de omgeving zijn hier debet aan. Reiniging met hoge druk en stoom in combinatie met enkele dagen leegstand is effectief om afdelingen schoon te krijgen maar is praktisch moeilijk uitvoerbaar. Sinds enige jaren is er ook aandacht voor schimmels die infectieuze eitjes zouden kunnen doden. Onderzoek naar genetische resistentie van varkens en effecten van voercomponenten op infecties hebben nog niet tot oplossingen geleid. Ook zijn er tot op heden nog geen vaccins tegen ascariosis beschikbaar.

Behandeling

Behandeling van worminfecties op varkensbedrijven gebeurt vaak door strategische inzet van anthelminthica. De behandelschema’s kunnen meer of minder intensief zijn. Een intensief schema op een gesloten bedrijf kan bestaan uit het ontwormen van (jonge) zeugen voordat ze in het kraamhok komen, gespeende biggen op zes weken leeftijd en vleesvarkens bij opleg en vervolgens elke vijf tot zes weken. Zelfs op bedrijven waar een intensief ontwormingsschema wordt ingezet kan het lang (een jaar) duren voordat het percentage afgekeurde levers in het slachthuis gaat dalen.

Hieronder worden de kenmerken van enkele veel gebruikte werkzame stoffen beschreven.

Benzimidazolen (o.a. flubendazol en fenbendazol)

Benzimidazolen hebben zowel een breed spectrum (naast werkzaamheid tegen nematoden ook vaak werkzaam tegen trematoden en cestoden) als een brede veiligheidsmarge voor het varken. De werking berust op de binding aan het nematode tubuline waardoor er een onvolledige polymerisatie ontstaat. De microtubuli zijn verantwoordelijk voor het intracellulair transport van voedingsstoffen in de lichaamscellen van de worm. Doordat deze microtubuli niet meer functioneel zijn ontstaat er degeneratie van darm- en integumentcellen van de worm, waarna de worm uiteindelijk sterft. Daarnaast berust de werking op het remmen van het energiemetabolisme door remming van het fumaraatreductase in de mitochondria. Benzimidazolen zijn werkzaam tegen wormeitjes, larven en volwassen wormen. De werking van benzimidazolen wordt als tijdsafhankelijk gezien.

Een nadeel van de benzimidazolen is dat ze zeer slecht wateroplosbaar zijn. Dit is van belang voor de biologische beschikbaarheid maar ook voor de praktische toepassing.

Resistentie tegen benzimidazolen kan ontstaan door modificatie van het tubuline van de worm waardoor de binding verhinderd wordt.

Imidazolthiazolen (o.a. levamisol)

Levamisol heeft een breed werkingsspectrum maar een smallere veiligheidsmarge. Levamisol stimuleert de sympathische en parasympatische ganglia in de wormen. De interactie met de cholinerge receptoren veroorzaakt een depolarisatie en een spastische paralyse. Hierdoor worden de wormen vaak levend uitgescheiden. In hogere concentraties interfereert levamisol met het koolhydraatmetabolisme van de worm door remming van het fumaraatreductase.

Behalve als ontwormingsmiddel wordt levamisol ook gebruikt als modulator van het immuunsysteem. Levamisol wordt dan toegepast in 1/3 tot 1/4 van de normale therapeutische dosering gedurende meerdere dagen. Dit gebruik van levamisol stimuleert de activiteit van T-lymfocyten en fagocyterende monocyten. In verschillende experimenten werd er een hogere antistoftiter verkregen na vaccinatie. De immuunstimulerende werking wordt vooral gezien in dieren met een onderdrukt immuunsysteem. Overdosering van levamisol geeft eerder aanleiding tot immunosuppressie.

Een groot voordeel van levamisol is de goede wateroplosbaarheid.

Macrocyclische lactonen (o.a. ivermectine)

Ivermectine heeft een breed werkingsspectrum en een brede veiligheidsmarge (behalve voor enkele hondenrassen, verschillende vogelsoorten, schildpadden en vissen). Ivermectine stimuleert de uitstorting van de inhibitorische neurotransmittoren GABA en glutamaat. Hierdoor wordt de rustpotentiaal versterkt en wordt de post-synaptische stimulatie van het aangrenzende neuron geblokkeerd. Dit resulteert in verlamming van de worm. Verder heeft ivermectine invloed op het reproductieproces van de parasiet.

GABA en glutamaat receptoren bevinden zich ook in het centraal zenuwstelsel van zoogdieren. Ivermectine passeert echter niet de bloed-hersenbarrière.

Ivermectine is zeer lipofiel wat resulteert in een lage biologische beschikbaarheid na orale opname. Na injectie is de absorptie bijna volledig. Ivermectine heeft een uitgebreide weefseldistributie. Door opslag in het vetweefsel hebben de macrocyclische lactonen een persisterende werking van twee tot zes weken.

Tabel 2: overzicht enkele anthelminithica
Spectrum Veiligheidsmarge Werking Wateroplosbaarheid Opmerkingen
Flubendazol
Fenbendazol
Breed Breed Afdoding worm Slecht Tijdsafhankelijk
Levamisol Breed Smal Spastische paralyse Goed In lage dosering immunostimulerend
Ivermectine Breed Breed Paralyse Slecht Ook werkzaam tegen ectoparasieten

Referenties

  1. Vercruysse J. Parasitaire ziekten bij huisdieren. Deel 4 Het varken. Merelbeke: Vercruysse J; 1999
  2. Roepstorff A, Mejer H, Nejsum P, Thamsborg SM. Helminth parasites in pigs: New challenges in pig production and current research highlights. Veterinary Parasitology 2011;180:72-81
  3. Roepstorff A and Jorsal SE. Prevalence of helminth infections in swine in Denmark. Veterinary Parasitology 1989;33(304):231-239
  4. Roepstorff A, Nilsson O, O’Callaghan CJ, Oksanen A, Gjerde B, Richter SH, Ortsenberg EÖ, Christensson D, Nansen P, Eriksen L, Medley GF. Intestinal parasites in swine in the Nordic countries: multilevel modeling of Ascaris suum infections in relation to production factors. Parasitology 1999;119(5):521-534
  5. Eijck I en Borgsteede FHM. A survey of gastrointestinal pig parasites on free-range, organic and conventional pig farms in the Netherlands. Veterinary Research Communications  2005;29:407-414
  6. Haugegaard J. Prevalence of nematodes in Danish industrialised sow farms with loose housed sows in dynamic groups. Veterinary Parasitology 2010;168(1-2):156-159
  7. Vercruysse J. Study of the prevalence of white spots of the liver in pigs in Belgium and its relationship to management practices and anthelmintic treatment. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 1997;66:28-30
  8. Sanchez-Vazquez MJ, Nielen M, Gunn GJ, Lewis FI. National monitoring of Ascaris suum related liver pathologies in English abattoirs; a time-series analysis, 2005-2010. Veterinary Parasitology 2012;184(1):83-87
  9. Van Meensel J, Kanora A, Lauwers L, Jourquin J, Goossens L, Van Huylenbroeck G. From research to farm: ex ante evaluation of strategic deworming in pig finishing. Veterinari Medicina 2010;55(10):483-493 2010
  10. Steenhard NR, Jungersen B, Kokotovic B, Beshah E, Dawson HD, Urban Jr JF, Roepstrorf A, Thamsborg SM. Ascaris suum infection negatively affects the response to a Mycoplasma hyopneumoniae vaccination and subsequent infection in pigs. Vaccine 2009;27(37):5161-5169
  11. Fagerholm HP, Nansen P, Roepstorff A, Frandsen F, Eriksen L. Differentiation of cuticular structures during the growth of the third-stage larva of Ascaris suum (nematoda, ascaridoidea) after emerging from the egg. Parasitology 2000;86(3):421-427
  12. Roefstorff A, Eriksen L, Slotved HC, Nansen P. Experimental Ascaris suum infection in the pig: worm population kinetics following single inoculations with three doses of infective eggs. Parasitology 1997;115:443-452
  13. Jungersen G, Eriksen L, Roepstorff A, Lind P, Meeusen ENT, Rasmussen T, Nansen P. Experimental Ascaris suum infection in the pig: protoective memory response after three immunizations and effect of intestinal adult worm population. Parasite Immunolgy 1999;21:619-630
  14. Masure D, Vlaminck J, Wang T, Chiers K, Broeck van den W, Vercruysse J, Geldhof P. A role for eosinophils in the intestinal immunity against infective Ascaris suum larvae. PLoS Neglected Tropical Diseases 2013;7(3):e2138. Doi:10.1371/journal.pntd.0002138
  15. Eriksen L, Nansen P, Roepstorff A, Lind P, Nilsson O. Response to repeated inoculations with Ascaris suum eggs in pigs during the fattening period. I. Studies on worm fattening kinetics. Parasitology Research 1992;78(3):241-246
  16. Vlaminck J, Nejsum P, Vangroenweghe F, Thamsborg SM, Vercruysse J, Geldhof P. Evaluation of a serodiagnostic test using Ascaris suum haemoglobin fort he detection of roudworm infections in pig populations. Veterinary Parasitology 2012;189:267-273
  17. De Backer P. Algemene farmacologie. Deel III. Merelbeke: De Backer P; 1999
  18. Plumb DC. Plumb’s Veterinary Drug Handbook. 7th edition. Stockholm, Wisconsin: PharmaVet Inc.; 2011

Parasieten bij landbouwhuisdieren; samenvatting en targeted treatments

Het Technical Support team van Dopharma heeft al enkele artikelen geschreven over infecties met wormen en protozoën bij landbouwhuisdieren. In dit artikel wordt een samenvatting gegeven van de eerder verschenen artikelen en wordt het idee van targeted treatments onder de aandacht gebracht.

parasieten-bij-landbouwhuisdieren-samenvatting-en-targeted-treatments

Pluimvee

Worminfecties bij pluimvee

Bij pluimvee zijn worminfecties vooral van belang bij leghennen en ouderdieren. Sinds dieren in scharrelsystemen gehouden worden, is er een toegenomen blootstelling aan mest, waardoor de infectiedruk sneller kan toenemen. Ook de toename van uitloopbedrijven is van invloed op de incidentie van parasitaire aandoeningen, vooral bij de wormsoorten waarbij een tussengastheer een rol kan spelen, zoals de grote spoelworm.

Worminfecties zijn vooral belangrijk door de gevolgen die ze hebben op de productie. Een enkele keer komen klinische verschijnselen voor. Daarnaast kunnen wormen een rol spelen in de overdracht van infectieuze agentia, zoals Histomonas. De meest voorkomende wormsoort is de grote spoelworm (Ascaridia galli). Andere wormen worden echter ook met regelmaat gevonden. Het bepalen van het type worm is van belang voor de behandeling en preventie. In Nederland zijn alleen benzimidazolen geregistreerd. Flubendazol (Feedmix flubendazol 0,6%) is werkzaam tegen alle inwendige stadia van A. galli (eieren, larven en volwassen wormen). Strategisch ontwormen wordt vaak iedere zes weken gedaan. Dit is gebaseerd op de cyclus van A. galli. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat de cyclus ook in vier á vijf weken doorlopen kan worden. Bovendien is dit interval ook te lang voor andere wormsoorten. Het interval kan verkort worden, of er kan gekozen worden voor targeted treatments, waarover later meer.

Coccidiose bij pluimvee

Coccidiose komt zowel in de leg- als vleessector voor. De subklinische vorm van coccidiose is economisch erg belangrijk omdat het kan leiden tot groeiachterstand en een predisponerende factor kan zijn voor het optreden van dysbacteriose. Klinische infecties komen echter ook voor. De OPG (oöcysten per gram feces) kan in mest bepaald worden, maar er is een slechte correlatie tussen de OPG en de impact van een infectie in de koppel. Preventie is lastig omdat oöcysten vrijwel overal voorkomen en geïnfecteerde dieren grote aantallen oöcysten uitscheiden. Vaccinatie is een mogelijkheid, maar vrij kostbaar. Er is ook veel onderzoek gedaan naar het gebruik van voedermiddelen of toevoegingsmiddelen, maar er zijn nog geen overtuigende resultaten behaald. De behandeling van coccidiose vindt meestal plaats met toltrazuril (Dozuril® 25 mg/ml), maar ook sulfonamiden (sulfadimidine en sulfaquinoxaline) zijn goed werkzaam.

Voor meer informatie verwijzen we u naar de artikelen over worminfecties en coccidiose bij pluimvee.

Varken

Worminfecties bij varkens

Bij varkens komen verschillende wormen voor, maar het belang van de spoelworm Ascaris suum is het grootst. Hoewel er bij een infectie vaak weinig klinische verschijnselen voorkomen, kan er wel economische schade optreden door een verhoogde voederconversie, een lagere groei, afkeuringen van levers en kosten voor medicatie. Ook kan de kans op secundaire bacteriële luchtweginfecties toenemen en is er een negatief effect op de Mycoplasma hyopneumoniae vaccinatie. Door een toename van het aantal bedrijven met strobedding en buitenuitloop kan de prevalentie van deze parasiet toenemen. Het aantal eitjes dat uitgescheiden wordt met de mest geeft een indruk van de mate van infectie door A. suum. Het aantal eitjes is namelijk gecorreleerd met het aantal aanwezige volwassen wormen. Er is echter geen correlatie met de hoeveelheid migrerende larven, terwijl juist deze de meeste schade veroorzaken. Met een ELISA kan A. suum-hemoglobine worden aangetoond. Nadeel van deze test is dat deze pas vier weken na infectie positief wordt. Preventie van ascariasis op varkensbedrijven is moeilijk, vooral door het grote aantal eitjes dat wordt uitgescheiden en de lange levensduur van infectieuze eitjes in de omgeving. Reiniging met hoge druk en stoom in combinatie met enkele dagen leegstand is effectief om afdelingen schoon te krijgen maar is praktisch moeilijk uitvoerbaar. Een intensief behandelschema op een gesloten bedrijf kan bestaan uit het ontwormen van zeugen voordat ze in het kraamhok komen, gespeende biggen op zes weken leeftijd en vleesvarkens bij opleg en daarna met een interval van vijf tot zes weken. Zelfs op bedrijven waar een intensief ontwormingsschema wordt ingezet, kan het tot een jaar duren voordat het percentage afgekeurde levers in het slachthuis gaat dalen. Beschikbare producten bevatten flubendazol (Feedmix flubendazol 0,6%, Flubendazol 5% topdressing), levamisol (Leva Oraal 10%) of ivermectine (Iverveto 1%).

Coccidiose bij varkens

Coccidiose wordt meestal veroorzaakt door Isospora suis. De prevalentie op Europese bedrijven is hoog; 68 – 100% van de bedrijven en 29 – 53% van de tomen is geïnfecteerd. Coccidiose komt voor tot een leeftijd van 40 dagen, maar problemen treden vooral één tot twee weken na de geboorte op. Coccidiose is een economisch belangrijke aandoening; ook subklinische infecties hebben een negatieve invloed op de groei. De darmschade wordt veroorzaakt tijdens de prepatentperiode, dus voordat verschijnselen worden gezien. Dit verklaart waarom de meeste biggen behandeld worden op een leeftijd van 3 – 5 dagen, zodat problemen worden voorkomen. Deze behandeling zorgt niet alleen voor een daling van het aantal oöcysten en een verbetering van de consistentie van de feces, maar heeft ook een positieve invloed op de groei en voederconversie op de lange termijn. Toltrazuril (Dozuril® 50 mg/ml) is de meest gebruikte en meest aangewezen werkzame stof. Een andere belangrijke preventieve maatregel is het reinigen van de hokken; de parasieten worden vermoedelijk van de ene op de andere toom overgedragen via oöcysten in de kraamhokken.

Voor meer informatie verwijzen we u naar de artikelen over worminfecties en coccidiose bij varkens.

Rund

Worminfecties bij runderen

De belangrijkste maagdarmwormen bij het rund zijn nematoden, waaronder de lebmaagworm Ostertagia ostertagi en Cooperia oncophora. Ook lintwormen kunnen voorkomen in het maagdarmkanaal. Longworm (Dictyocaulus viviparus) is ook een belangrijke aandoening bij rundvee. Tot slot komt Fasciola hepatica voor, de veroorzaker van de aandoening leverbot. De diagnose is lastig, omdat de meeste methoden (mestonderzoek, ELISA) pas een positief resultaat geven als er volwassen wormen zijn. Pepsinogeenbepalingen van het plasma kunnen ook uitgevoerd worden in het geval van de lebmaagworm. Een goed weidemanagement is de belangrijkste preventieve maatregel. Voor longwormen is dit echter in de praktijk erg lastig omdat de cyclus zo snel verloopt dat de wei na één week al besmet is. Een alternatief is om te vaccineren tegen longwormen. Een curatieve of metafylactische behandeling kan uitgevoerd worden met benzimidazolen, imidazothiazolen (Leva Oraal 10%), macrocylische lactonen (Dophamec® cattle pour-on, Iverveto 1%), salicylanilides of benzeensulfonamiden. Bij de meeste worminfecties loopt de schade voor de veehouder snel op. Een verminderde melk- en vleesproductie, soms gepaard gaande met een verhoogde afkeuring op het slachthuis, maakt dat een goede wormbehandeling zeker zijn geld opbrengt.

Coccidiose bij runderen

Coccidiose wordt veroorzaakt door Eimeria spp, waarvan E. bovis en E. zurnii als meest pathogeen worden gezien. E. alabamensis is echter ook gerelateerd aan ernstige diarree. De GD schat dat coccidiose in Nederland op vrijwel alle bedrijven voorkomt. Mestonderzoek uitgevoerd in Nederland (2007-2011) liet zien dat coccidiose op 67% van de bedrijven en in 62% van de monsters voorkomt. Verschijnselen worden gezien bij kalveren en jongvee, vooral op de leeftijd van drie weken tot zes maanden. De economische schade wordt vooral veroorzaakt door kalveren die subklinisch geïnfecteerd zijn: een vertraging van de groei en langetermijneffecten op de vruchtbaarheid. Preventie is lastig omdat de meeste desinfectiemiddelen niet werken tegen oöcysten. Hygiëne is een zeer belangrijke factor; orale opname van mest of met mest gecontamineerd voer moet worden voorkomen. Coccidiose kan behandeld worden met producten met sulfonamiden, diclazuril of toltrazuril, maar in Nederland zijn alleen producten met toltrazuril geregistreerd. Een metafylactische behandeling wordt meestal gedurende de prepatentperiode gegeven, omdat dit het moment is waarop schade optreedt.

Cryptosporidiose bij runderen

Cryptosporidiose wordt veroorzaakt door Cryptosporidium spp. De meest voorkomende species, vooral bij jonge kalveren, is C. parvum. Andere veelvoorkomende species zijn C. bovis en C. andersoni. De prevalentie in Europese landen is hoog. Daarnaast is cryptosporidiose niet alleen van belang voor het dier, maar is het ook een zoönose. Klinische verschijnselen door cryptosporidiose komen meestal voor op de leeftijd van 3 – 45 dagen, maar worden vooral gezien op dag 5 – 15. Kalveren kunnen geïnfecteerd raken door volwassen dragers of door andere kalveren (direct of indirect). Het optreden van cryptosporidiose is afhankelijk van tal van risicofactoren, waaronder contact met de koe, de biestvoorziening en de hygiëne van de kalverhokken. Er zijn verschillende methoden om de diagnose aan de hand van de mest vast te stellen. Het enige in Nederland geregistreerde product voor de preventie of reductie van diarree door Cryptosporidium parvum is gebaseerd op halofuginone lactaat. Paromomycine is ook effectief. Naast een curatieve behandeling wordt ook aangeraden om de dieren te behandelen met een NSAID zoals meloxicam (Melovem® 5 mg/ml, Melovem® 20 mg/ml en Melovem® 30 mg/ml).

Voor meer informatie verwijzen we u naar de artikelen over worminfecties en cryptosporidiose en coccidiose bij rundvee.

Targeted treatments

In het artikel over wormen bij rundvee werd al een stukje geschreven over targeted treatments. Hierbij vindt een behandeling plaats op basis van bepaalde parameters, zoals de uitslagen van mestonderzoek. Recent is hierover ook een interessant artikel verschenen voor toepassing bij pluimvee. Beide artikelen worden hieronder besproken.

Pluimvee

Het meest toegepaste schema voor het ontwormen van kippen kent een interval van zes weken, gebaseerd op de prepatentperiode van A. galli. In een recente studie is echter aangetoond dat de prepatentperiode slechts vier tot vijf weken is. Behandeling met flubendazole is effectief tegen alle stadia. Desondanks is gebleken dat er snel een herinfectie optreedt. Larven werden al gevonden op dag zeven na de behandeling en volwassen wormen op dag 28 [1]. Dezelfde onderzoekers hebben vervolgens verschillende behandelschema’s vergeleken. Ze geven aan dat er vaak ontwormd wordt als de infectiedruk en EPG al hoog zijn, en de omgeving dus al sterk gecontamineerd is met wormeieren. Als alternatief hebben ze de effectiviteit van targeted treatments getest. Hierbij werd tweewekelijks mestonderzoek uitgevoerd en werd er behandeld wanneer de EPG hoger was dan 200. Het resultaat is dat de infectiedruk in de omgeving niet oploopt [2]. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met andere worminfecties. Voor sommige wormsoorten wordt geadviseerd te behandelen bij een EPG van 50. Voor meer informatie hierover verwijzen we naar het artikel over worminfecties bij pluimvee.

Herkauwers

Bij herkauwers zijn er twee vormen van targeted treatments. Bij de standaard vorm wordt de hele koppel behandeld op basis van mestonderzoek, serum pepsinogeen bepalingen of productieresultaten, zoals groei. Deze productieparameters zijn echter niet specifiek. Bij “selective targeted treatments” wordt ook behandeld op basis van parameters, maar worden dieren individueel behandeld.

De auteur raadt aan om geen strikte grenswaarden te hanteren waarboven behandeld wordt, maar een basale waarde per bedrijf vast te stellen en te behandelen op basis van een trendanalyse.

Het is lastig om te bepalen wat de return on investment is van targeted treatments. Doorgaans zijn er minder behandelkosten, maar meer kosten voor diagnostiek. Op de lange termijn is daarnaast ook de invloed op de ontwikkeling van resistentie van belang. Er is één studie waarin een positief effect wordt aangetoond, maar dit is per bedrijf verschillend, en onder andere afhankelijk van de infectiedruk [3].

Conclusie

Kortom, parasitaire infecties zijn economisch en klinisch belangrijke aandoeningen in zowel pluimvee, varkens als runderen. Dopharma hoopt met het brede assortiment aan antiparasitaire producten een bijdrage te kunnen leveren aan het voorkómen en behandelen van deze infecties.

Voor meer vragen kunt u terecht bij het Technical Support Team, of de afdeling Customer Service.

Referenties

Voor een overzicht van de referenties van de eerste drie paragrafen wordt verwezen naar de originele artikelen op onze website.

  1. Tarbiat, B., et al., The efficacy of flubendazole against different developmental stages of the poultry roundworm Ascaridia galli in laying hens. Vet Parasitol, 2016. 218: p. 66-72.
  2. Tarbiat, B., et al., Comparison between anthelmintic treatment strategies against Ascaridia galli in commercial laying hens. Vet Parasitol, 2016. 226: p. 109-15.
  3. Charlier, J., et al., Practices to optimise gastrointestinal nematode control on sheep, goat and cattle farms in Europe using targeted (selective) treatments. Veterinary record, 2014: p. 250-255.