Worminfecties en de behandeling hiervan bij rundvee
Worminfecties bij runderen komen veel voor. Deze belangrijke aandoening geeft een aantal klinische symptomen, maar kan ook subklinisch voorkomen en grote economische schade veroorzaken. In dit artikel worden de belangrijkste worminfecties bij rundvee besproken en worden de mogelijkheden voor behandeling en preventie samengevat.
Maagdarmwormen
Trichostrongylidae (nematoden) zijn de meest voorkomende wormen bij het rund. De bekendste en schadelijkste is Ostertagia ostertagi (lebmaagworm), maar ook Cooperia oncophora kan voorkomen. [1, 2]. Daarnaast komen er cestoden (lintwormen) voor bij het rund.
Nematoden
Ostertagia ostertagi
Naam | Ostertagia ostertagi |
PPP1 | 2-3 weken [1] |
Predilictieplaats | Lebmaag |
Moment van verschijnselen | Tweede helft van het weideseizoen (juli / augustus)
Tijdens stalperiode door activatie geïnhibieerde larven (februari-mei) |
Verschijnselen | Kalveren: groeivertraging, slechte eetlust en diarree, een gezwollen buik.
Volwassen koeien: daling van de melkproductie [1, 2]. Bij activatie van geïnhibieerde larven is slechts een deel van de koppel aangetast [1]. |
Pathologie | Hypertrofische gastritis met verlies van sterkte van thight junctions in de lebmaag. De larven zullen in de lebmaag zorgen voor vervanging van de zoutzuur en pepsinogeen producerende cellen door slijm producerende cellen, waardoor de pH in de lebmaag zal toenemen en de eiwitvertering verstoord raakt. Door de hogere pH kan de hoeveelheid bacteriën in de lebmaag ook toenemen [1]. Ook kan een anemie en/of hypoalbuminemie voorkomen [1, 2] |
1 PPP = prepatentperiode = de periode tussen infectie van de gastheer en de uitscheiding van wormeieren door de gastheer.
Een infectie treedt op door opname van L3. De larven penetreren de kliercellen in de fundus van de lebmaag. In een periode van twee weken ontwikkelen de larven zich tot jong volwassen wormen die volwassen worden op het slijmvlies [1].
De vroege L4 stadia kunnen in inhibitie gaan. Door het lage metabolisme kunnen ze langer overleven dan de volwassen wormen. Larven die vanaf het najaar worden opgenomen gaan grotendeels in inhibitie en hervatten de ontwikkeling pas aan het eind van de winter. Bij dieren die al een immuniteit ontwikkeld hebben gaat een groter deel van de larven in inhibitie dan bij naïeve dieren [1].
Klinische verschijnselen worden vooral gezien in de tweede helft van het weideseizoen (juli/augustus). De dieren komen al eerder in contact met wormeieren, maar doorgaans is de infectiedruk pas hoog genoeg om verschijnselen te veroorzaken na een eerste cyclus in de gastheer en de daaropvolgende ontwikkeling van wormeieren tot L3 op het land [1, 2].
Wormeieren aantonen in de mest is mogelijk, maar pas vanaf vijf tot tien weken na de eerste blootstelling is er een correlatie tussen het aantal eieren en het optreden van verschijnselen. Pepsinogeenbepalingen van het plasma kunnen ook uitgevoerd worden. Bij een ernstige infectie kan er namelijk pepsinogeen door de maagwand lekken en in de bloedbaan terecht komen [1].
Om problemen te voorkomen kunnen de kalveren langer op stal gehouden worden. In het voorjaar neemt het aantal overwinterde larven op de wei namelijk snel af. Door het land te maaien voordat de kalveren naar buiten gaan kan de infectiedruk ook verlaagd worden. Wanneer een behandeling wordt ingezet is het bij deze wormsoort extra belangrijk dat er gekozen wordt voor een anthelminthicum dat effectief is tegen zowel de volwassen als larvale stadia [1].
Figuur 1 Pathologisch beeld Ostertagia.
Cooperia oncophora
Cooperia oncophora komt voor bij rundvee, maar is minder pathogeen dan de Ostertagia ostertagi. Deze worm wordt gevonden in de dunne darm. De cyclus en ontwikkeling zijn vergelijkbaar met die van de Ostertagia ostertagi, incl. de inhibitie van L4 [1].
Cestoden
Moniezia spp is de bij herkauwers voorkomende lintworm. Deze wormen kunnen tot een meter lang worden, maar zijn eigenlijk niet pathogeen. De diagnose kan bevestigd worden door het aantonen van wormeieren of proglottiden in de mest [1].
Echinococcus granulosus is een worm die klinisch van belang is bij honden. Herkauwers zijn tussengastheer van deze wormsoort. Een besmetting kan leiden tot de vorming van blaaswormen in de lever en longen. Deze worden aan de slachtlijn bij 0,1% van de dieren gevonden, doorgaans als toevalsbevinding [1].
Longwormen
Naam | Dictyocaulus viviparus |
PPP1 | 24 – 25 dagen [3] |
Predilictieplaats | Longen |
Moment van verschijnselen | Vanaf augustus |
Verschijnselen | Hoesten en benauwdheid. Daarnaast kunnen meer andere respiratoire infecties voorkomen [2]. |
Dictyocaulus
1 PPP = prepatentperiode = de periode tussen infectie van de gastheer en de uitscheiding van wormeieren door de gastheer.
Dictyocaulus viviparus is de belangrijkste longworm in Nederland die problemen kan veroorzaken bij kalveren en volwassen runderen [3].
De cyclus is direct; wormeieren of L1 worden opgehoest en doorgeslikt en komen vervolgens als L1 in de mest terecht. De ontwikkeling tot L3 duurt ongeveer één week. De L3 stadia migreren via de schimmel Pilobolus spp naar het gras. Na opname penetreren deze larven de darmwand en migreren via de lymfe en het bloed naar de longen. Deze trektocht duurt ongeveer –zeven tot negen dagen. Als de larven in de bronchi aankomen ontwikkelen ze zich tot volwassen wormen [3]. De wormen of larven overwinteren in Nederland niet of nauwelijks op de wei. Het land wordt meestal in het voorjaar geïnfecteerd door dragers. Op de meeste bedrijven met weidegang komen wel enkele dragers voor [3].
De klinische verschijnselen starten al tijdens de migratiefase door de longen en de ernst is afhankelijk van het aantal larven en volwassen wormen. Meestal is de eerste besmetting te licht om verschijnselen te veroorzaken, maar stijgt de infectiedruk na de eerste cyclus dusdanig dat er na opname van deze larven wel verschijnselen optreden. Meestal treedt dit vanaf augustus op [2].
Verschijnselen bij volwassen dieren noemt men het larvale herinfectiesyndroom. De dieren hoesten door migrerende larven, maar deze worden niet volwassen door de al opgebouwde immuniteit. Er kunnen wel overgevoeligheidsreacties optreden. Dit wordt ook wel longjacht genoemd en leidt tot longoedeem en een acute dyspneu. Dit treedt vooral op bij zeer hoge besmettingen van de wei in de zomermaanden [3].
Tegen volwassen wormen wordt snel immuniteit opgebouwd, maar er is geen leeftijdsresistentie [3].
De diagnostiek is lastig, omdat de meeste methoden (mestonderzoek, ELISA) pas positief zijn als er volwassen wormen zijn. Tijdens de prepatentperiode of een larvaal herinfectiesyndroom zijn deze testen negatief [3]. Als mestonderzoek wordt uitgevoerd moet dit minimaal tien dagen na de eerste klinische verschijnselen worden gedaan [2].
Figuur 2 Dictiocaulus
Trematoden
Fasciola heptica
Naam | Fasciola heptica |
Moment van verschijnselen | Acute leverbot: najaar.
Chronische/subacute leverbot: eind winter/begin voorjaar [4, 5]. |
Verschijnselen | Melkvee: verminderde eetlust, daling van de melkproductie of een langere tussenkalftijd.
Jongvee: groeivertraging Algemeen: soms treedt icterus op en door een verslechtering van de immuniteit kan de incidentie van Salmonella spp infecties toenemen [4, 5]. |
Pathologie | Driehoekslever: door leverfibrose wordt de linker lob van de lever kleiner en door compensatoire hyperplasie wordt de rechter lob groter.
Verkalking van de galgangen [4]. |
De belangrijkste trematode is Fasciola hepatica (leverbot). Het voorkomen van deze parasiet is seizoensgebonden en afhankelijk van de tussengastheer: het slakje Lymnaea truncatula. Deze leeft alleen in een vochtige omgeving. Infectie van de slak door trilhaarlarven(miracidia) van de leverbot vindt alleen plaats bij temperaturen hoger dan 10˚C, omdat de ontwikkeling van ei tot larve alleen dan kan plaatsvinden. Normaal gesproken loopt deze periode van april tot november, maar door de milde winters wordt deze periode in Nederland steeds langer. In Nederland is de infectiedruk op het land het hoogst in het najaar [4, 6].
Na een infectie zullen de juveniele botjes de darmwand binnendringen, maar hierbij treedt nauwelijks schade op. De meeste botjes gaan via de serosa en de buikholte naar de lever, waar ze het leverkapsel penetreren. Een deel zal echter via de poortader naar de lever migreren. In de lever veroorzaken ze schade door de zoektocht naar de galgangen. De trektocht door de lever duurt ongeveer –zes tot acht weken. Ook in de galgangen veroorzaken de leverbotten schade. De stekelige cuticala en de uitscheiding van toxische afvalstoffen zorgen voor irritatie van de mucosa [4].
Antilichamen tegen de volwassen wormen kunnen aangetoond worden, maar hiermee wordt alleen aangetoond dat de dieren ooit in contact zijn geweest met deze wormen. Mestonderzoek kan ook worden uitgevoerd, maar wormeieren worden pas gevonden als de volwassen botten in de galgangen zijn aangekomen [4]. Het groot aantal afgekeurde levers in het slachthuis kan ook een indicatie zijn voor het voorkomen van leverbotproblemen op een bedrijf.
Dieren die op een besmette weide lopen kunnen het beste omgeweid worden. Daarnaast is een goede afwatering belangrijk om de populatie van slakjes zo klein mogelijk te houden [4]. Behandeling met triclabendazol wordt steeds lastiger i.v.m. resistentie [5, 7-9]. De Gezondheidsdienst in Deventer adviseert daarom alleen te behandelen na bevestiging van de diagnose door bloed- of mestonderzoek [7]. Een behandeling met closantel of clorsulan werkt echter alleen tegen volwassen stadia en is niet toegestaan bij melkgevende koeien. Via de cascade wordt soms oxyclozanide of albendazol ingezet. [5]. Deze middelen mogen gebruikt worden bij melkgevende koeien, maar zijn ook alleen effectief tegen de volwassen leverbotten [8].
Preventie & Behandeling
Beweiding
Een wei wordt als veilig van maagdarmwormen gezien gedurende de eerste drie weken in het vroege voorjaar. Als de dieren er langer dan twee weken hebben gelopen kan de wei besmet zijn. In de periodes tussen half maart en half juni en tussen half september en begin november is dit drie weken. Om een infectie te voorkomen zouden de dieren binnen deze periode omgeweid moeten worden. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met de omstandigheden; als het warm en vochtig is kan de ontwikkelingscyclus korter zijn. Tussen begin november en half maart is er eigenlijk geen ontwikkeling van larven op de wei [10].
Bij longwormen gaat de cyclus sneller; in de zomer ontwikkelen de eieren zich binnen één week tot larve. Deze infectieuze larven blijven in de zomer enkele weken in leven. In de winter is de ontwikkeling iets trager, maar blijven de larven langer in leven. Overleving gedurende de hele winter is in de literatuur beschreven, maar komt in Nederland waarschijnlijk niet voor. Omweiden om longwormen te voorkomen is lastig omdat de dieren maximaal één week op een weide mogen verblijven. De periode dat de weide leeg moet zijn is met zes weken relatief kort, maar dit is weer te kort voor een beweidingsschema waarbij ook rekening gehouden wordt met maagdarmwormen [11].
Vaccineren
Preventief kan er tegen longworm (L3) worden gevaccineerd. Het vaccin wordt twee keer toegediend, zes en twee weken voordat de dieren de wei op gaan. Om na vaccinatie een langdurige immuniteit te krijgen is het echter wel nodig dat de dieren geïnfecteerd worden met larven van longwormen [2, 3, 11]. Vaccinatie kan gecombineerd worden met preventief ontwormen, maar niet met bolussen die een lange (>60 dagen) werkingsduur hebben [11].
Anthelmintica
De meeste middelen die in Nederland op de markt zijn, zijn in drie groepen te verdelen: benzimidazolen, imidazothiazolen en macrocyclische lactonen. Daarnaast zijn er nog producten met salicylaniliden of benzeensulfonamiden geregistreerd.
Benzimidazolen (febantel, fenbendazol, oxfendazol) zijn opgebouwd uit een imidazole- en benzeenring. Deze stoffen werken door binding aan tubulines. Tubulines zijn gerangschikt in een polymeerstructuur waardoor buisvormige structuren worden gevormd, die bekend staan als microtubuli. De microtubuli zijn verantwoordelijk voor het transport van nutriënten zoals glucose. Door binding aan de tubulines wordt voorkomen dat microtubuli worden gevormd. Dit zal leiden tot een ATP-tekort. Het spectrum van de oude moleculen is smal: volwassen stadia van strongyloïden, trichostrongyloïden en ascaridia. Alle nieuwe moleculen hebben een veel breder spectrum en zijn ook werkzaam tegen larvale stadia van strongyloïden, trichostrongyloïden, longwormen en sommige cestoden. Triclabendazole en albendazol zijn ook effectief tegen leverbot. Triclabendazole heeft een afwijkend spectrum en is niet effectief tegen nematoden, maar wel tegen alle stadia van Fasciola hepatica. Benzimidazolen hebben een ruime veiligheidsmarge. Resistentie tegen benzimidazolen komt in de praktijk voor, waarbij er vaak volledige kruisresistentie is [12, 13].
Imidazothiazolen werken door stimulatie van de cholinerge receptoren. Dit leidt tot paralyse van de parasieten. De enige in Nederland beschikbare imidazothiazole is levamisol. Levamisol is werkzaam tegen de meeste volwassen en larvale stadia van gastro-intestinale nematoden en longwormen [12]. De veiligheidsmarge van levamisol is vrij smal, maar bij toediening van de normale dosering worden doorgaans geen problemen gezien [14].
Naast de anthelmintische werking van levamisol is ook een immunostimulerende werking beschreven. Zo zorgt de toediening van 6 mg levamisol per kg lichaamsgewicht voor een betere antilichaamrespons na een IBR vaccinatie [15].
Macrocyclische lactonen worden onderverdeeld in avermectines (ivermectine, doramectine, eprinomectine) en milbemycines (moxidectine). Het werkingsmechanisme is gebaseerd op opening van de postsynaptische chloridekanalen, met paralyse tot gevolg. Deze moleculen zijn werkzaam tegen volwassen en larvale stadia van alle belangrijke nematoden en trichostrongyloïden. Tegen trichostrongyloïden hebben ze een residueel effect. Na een behandeling met ivermectine worden de dieren gedurende twee tot drie weken beschermd tegen een herinfectie met Osteragia ostertagi en één tot twee weken tegen Cooperia spp . Tegen longworm is er een residueel effect dat minimaal drieweken duurt [16]. Daarnaast zijn ze werkzaam tegen bloedzuigende ectoparasieten en horzellarven [12].
Salicylanilides (closantel) zorgen voor ontkoppeling van de oxidatieve fosforylering en interfereren dus met de energieproductie van parasieten. Closantel is effectief tegen leverbot, horzellarven, bloedzuigende nematoden en enkele andere ectoparasieten. De veiligheidsmarge van deze stof is smal [12].
Benzeensulfonamiden (clorsulon) werken tegen leverbot. Ze voorkomen dat de parasiet opgenomen glucose kan gebruiken door remming van het enzym phosphoglyceraat kinase [12].
Ontwormen
Bij de meeste worminfecties loopt de schade voor de veehouder snel op. Een verminderde melk- en vleesproductie, soms gepaard gaande met een verhoogde afkeuring op het slachthuis, maakt dat een goede wormbehandeling zeker zijn geld opbrengt.
Als er preventief wordt ontwormd, is het belangrijk om ervoor te zorgen dat er tussen het ontwormen wel een opbouw van immuniteit mogelijk is. Dit kan door het toepassen van puls release bolussen of het zelf toedienen van diergeneesmiddelen met een bepaald interval [17].
De vijf belangrijkste punten waarop gelet moet worden bij het ontwormen zijn:
- De juiste werkzame stof: hierbij is zowel het spectrum van het product als het voorkomen van resistentie belangrijk.
- Het juiste dier: Dieren voor het spenen ontwormen heeft niet zoveel zin. Volwassen dieren ontwormen is vaak niet nodig. Preventief ontwormen is het belangrijkst bij jongvee.
- Behandel op het juiste moment: houd hierbij rekening met het beweidingsschema, het type dier en het seizoen.
- Dien de juiste dosering toe: bekijk hiervoor de SPC.
- Pas de juiste toedieningsmethode toe: dien het diergeneesmiddel toe zoals in de SPC wordt vermeldt [18].
In de tabel hieronder worden standaard behandelschema’s voorgesteld die gebruikt kunnen worden voor strategische ontworming van trichostrongyloïden en longwormen.
Werkzame stof | Standaard preventief ontwormschema[12] |
Benzimidazolen of levamisol | 3 + 6 + 9 weken na start beweiding |
Ivermectine of eprinomectine | 3 + 8 weken na start beweiding
of 0 + 6 weken na start beweiding |
Doramectine | 0 + 8 weken na start beweiding |
Moxidectine | 0 + 10 weken na start beweiding |
Resistentie
Resistentie tegen anthelmintica komt steeds vaker voor [19, 20]. Uit een onderzoek van de Gezondheidsdienst is echter gebleken dat er in Nederland nog nauwelijks resistente pathogene maagdarm- en longwormen voorkomen. Er werden wel enkele resistentie Coopheria oncophora en Fasciola hepatica gevonden [9].
Er zijn vier mechanismen waarop deze resistentie gebaseerd kan zijn: verandering van target molecuul, verandering in het metabolisme waardoor de stof wordt geïnactiveerd of niet wordt geactiveerd, een gewijzigde distributie in de parasiet of genetische veranderingen waardoor de stof geen effect meer heeft. Er is nog nooit beschreven dat een resistente populatie parasieten weer gevoelig wordt. Om de ontwikkeling van resistentie te beperken is het belangrijk om dieren alleen te behandelen indien dit nodig is. Daarnaast wordt het aanbevolen nieuwe dieren in quarantaine te plaatsen. Het kan ook zinvol zijn om de dieren van extra eiwit en energie te voorzien, waardoor de werking van het immuunsysteem ondersteund kan worden [19]. Om te bepalen of behandeling nodig is kan een wormeitelling (EPG: eggs per gram) uitgevoerd worden. Het is volgens Chalier et al echter belangrijk om niet te behandelen op basis van één vaste grenswaarde. Het is beter om per bedrijf een basaal waarde vast te stellen en alleen te behandelen als de EPG hoger is dan deze waarde (trendanalyse). Mestonderzoek wordt doorgaans gebruikt om de koppel te behandelen op de momenten waarop dit nodig is (TT: Targeted Treatments). Mestonderzoek van individuele dieren kan echter ook gebruikt worden voor de behandeling van individuele dieren (TST: Targeted Selective Treatments) [21]. Mestonderzoek kan daarnaast ook gebruikt worden om te bepalen of resistentie een probleem vormt op een bedrijf [22]. In 2014 is echter aangetoond dat veehouders in Nederland vaak ontwormen zonder voorafgaande diagnostiek [9].
Rekentool
Om de kosten van worminfecties op een bedrijf te berekenen heeft de universiteit van Gent een rekentool ontwikkeld: Paracalc.
Referenties
- Robben, J.H., et al., Digestie, in Ziekteleer 1 Syllabys, L.J.E. Rutgers, Editor. 2008, Faculty of veterinary medicine: Utrecht. p. 63-67, 109-117.
- GD, Nieuwsbrief worminfecties bij rundvee. 2013, Gezondheidsdienst voor dieren.
- Robben, J.H., et al., Respiratie, in Ziekeleer 2 Syllabus, L.J.E. Rutgers, Editor. 2008, Faculty of veterinary medicine: Utrecht. p. 77-80.
- Robben, J.H., et al., Lever en galwegen, in Ziekteleer 1 Syllabus, L.J.E. Rutgers, Editor. 2008, Faculty of veterinary medicine: Utrecht. p. 32-36.
- Gezondheidsdienst. Leverbotcyclus. 2016 [cited 2016 16-02-2016].
- Leverbot sluimerend probleem, in Plattelandspost. 2014. p. 33.
- Gezondheidsdienst, Voorjaarsinfecties met leverbot vastgesteld. 2013, Gezondheidsdienst voor dieren: Deventer.
- Rotgers, G., Beducht op leverbot bij melkvee, in Veehouder & Veearts. 2015, WUR: Wageningen. p. 18-19.
- Holzhauer, M., et al., Wormmanagement en resistentie-ontwikkeling op Nederlandse rundveebedrijven. Tijdschr Diergeneeskd, 2014(6): p. 27-35.
- Verkaik, J.C. Wormenwijzer. 2016 [cited 2016 18-01-2016];
- Eysker, M., Epidemiologie en bestrijding van longworminfecties bij het rund. Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 1994. 119: p. 322-325.
- Faculty of Veterinary Medicine Utrecht, T.N., Veterinary endo-parasitic control guide. Vol. 2nd edition. 2001: Alfasan Nederland B.V.
- McKellar, Q.A. and E.W. Scott, The benzimidazole anthelmintic agents – a review. J. Vet. Pharmacol. Therp., 1990. 13: p. 223-247.
- Lyons, E.T., et al., Controlled test of anthelmintic activity of levamisole administered to calves via drinking water, subcutaneous injection, of alfalfa pellet premix. Am J Vet Res, 1975. 36(6): p. 777-780.
- Babiuk, L.A. and V. Misra, Effect of levamisole in immune responses to bovine herpesvirus-1. Am J Vet Res, 1982. 43(8): p. 1349-1354.
- Steffan, P. and P. Nansen, Persistant activity of a single late season treatment with ivermectin against gastrointestinal Trichostrongyles and lungworm in young calves. Acta Vet Scand, 1990.31: p. 237-242.
- Vee&Arts, Nieuwsbrief ontwormen, N. Vee&Arts, Editor. 2013.
- (COWS), C.o.w.s., The COWS Guide to the effective use of cattle wormers. 2015.
- Wolstenholme, A.J., et al., Drug resistance in veterinary helminths. Trends in parasitology, 2004. 20(10): p. 469-476.
- Coles, G.C., et al., The detection of anthelmintic resistance in nematodes of veterinary importance (review). Veterinary parasitology, 2006. 136: p. 167-185.
- Chalier, J., et al., Practices to optimise gastrointestinal nematode control on sheep, goat and cattle farms in Europe using targeted (selective) treatments. Veterinary record, 2014: p. 250-255.
- Radostits, O.M., et al., Diseases associated with helminth parasites, in Veterinary Medicine – A textbook of the diseases of cattle, horses, sheep, pigs and goats, O.M. Radostits, Editor. 2008, Saunders Elsevier: Philadelphia. p. 1541-1585.
[/av_textblock]