Speciale voorzorgsmaatregelen voor gebruik
Dit diergeneesmiddel bevat geen antimicrobieel conserveringsmiddel.
Speciale voorzorgsmaatregelen voor gebruik bij dieren
Niet gebruiken bij biggen lichter dan 2 kilo.
Het gebruik van het diergeneesmiddel dient plaats te vinden op grond van gevoeligheidstesten van uit het dier geïsoleerde bacteriën. Als dit niet mogelijk is, dient de behandeling gebaseerd te zijn op lokale (regionaal/bedrijfsniveau) epidemiologische informatie over de gevoeligheid van de betreffende bacteriën.
Wanneer het diergeneesmiddel wordt gebruikt, dient rekening gehouden te worden met het officiële en nationale/regionale beleid ten aanzien van antimicrobiële middelen.
Wanneer het diergeneesmiddel anders wordt gebruikt dan aangegeven in de SPC kan dit het aantal bacteriën dat resistent is tegen florfenicol verhogen en de effectiviteit van behandeling met andere antimicrobiële middelen verminderen vanwege de mogelijkheid van kruisresistentie.
Speciale voorzorgsmaatregelen, te nemen door degene die het geneesmiddel aan de dieren toedient
Personen met een bekende overgevoeligheid voor florfenicol of één van de hulpstoffen moeten contact met het diergeneesmiddel vermijden.
Het diergeneesmiddel voorzichtig gebruiken om accidentele zelfinjectie te vermijden. In geval van accidentele zelfinjectie dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd en de bijsluiter of het etiket te worden getoond.
Vermijd contact met huid en ogen. In geval van accidenteel contact met de huid of ogen, spoel het getroffen gebied onmiddellijk met veel schoon water. Handen wassen na gebruik van het diergeneesmiddel.
Het diergeneesmiddel niet gebruiken bij bekende overgevoeligheid voor propyleenglycol en polyethyleen-glycolen.
Gebruik tijdens dracht, lactatie of leg
Uit laboratoriumonderzoek bij dieren zijn geen gegevens naar voren gekomen die wijzen op teratogene of foetotoxische effecten.
Rund: de veiligheid van het diergeneesmiddel is niet bewezen tijdens dracht. Uitsluitend gebruiken overeenkomstig de baten/risicobeoordeling door de behandelend dierenarts.
Varken: de veiligheid van het diergeneesmiddel is niet bewezen tijdens dracht en lactatie. Het product niet gebruiken tijdens dracht en lactatie.
Overdosering (symptomen, procedures in noodgevallen, antidota)
Bij runderen kan een verminderde voedselopname voorkomen en kunnen de faeces tijdelijk weker zijn gedurende de behandelperiode. De behandelde dieren herstellen snel en volledig na beëindiging van de behandeling.
Na toediening van driemaal de aanbevolen dosering bij varkens werd een afname van de voedselopname, wateropname en groei waargenomen. Na toediening van vijfmaal de aanbevolen dosering of meer werd ook braken waargenomen.
Onverenigbaarheden
Aangezien er geen onderzoek is verricht naar de verenigbaarheid, mag het diergeneesmiddel niet met andere diergeneesmiddelen worden gemengd.