In veldonderzoeken waarin het effect van de behandeling en metafylaxe op mycoplasmose werd onderzocht, kregen alle kippen (ongeveer 3 weken oud) het diergeneesmiddel toegediend toen bij 2-5% van het koppel klinische verschijnselen optraden. Op 14 dagen na de start van de behandeling was bij de behandelde groep de morbiditeit 16,7-25,0% en de mortaliteit 0,3-3,9%, vergeleken met een morbiditeit van 50,0-53,3% en een mortaliteit van 0,3-4,5% bij de onbehandelde groep.
In verdere veldonderzoeken kregen kuikens van ouderdieren met een Mycoplasma gallisepticum-infectie tijdens de eerste drie dagen van hun leven het diergeneesmiddel toegediend, gevolgd door een tweede behandelingskuur toen ze 16-19 dagen oud waren (een periode van management stress). Op 34 dagen na het begin van de behandeling was bij de behandelde groepen de morbiditeit 17,5-20,0% en 26 de mortaliteit 1,5-2,3%, vergeleken met een morbiditeit van 50,0-53,3% en een mortaliteit van 2,5-4,8% bij de onbehandelde groepen.
De strategie voor infectie met Mycoplasma gallisepticum moet inspanningen omvatten om de pathogeen bij de oudergeneratie te elimineren.
In de aanbevolen dosering wordt infectie met Mycoplasma gallisepticum verminderd, maar niet geëlimineerd.
Medicatie mag alleen worden gebruikt voor de korte-termijn verbetering van klinische verschijnselen bij vermeerderingskoppels, in afwachting van de bevestiging van de diagnose van infectie met Mycoplasma gallisepticum.
Speciale voorzorgsmaatregelen voor veilig gebruik bij de doeldiersoort(en):
Het diergeneesmiddel dient gebruikt te worden in overeenstemming met het officiële, nationale en lokale beleid ten aanzien van antimicrobiële middelen.
Een antibioticum met een lager risico op antimicrobiële resistentie selectie (lagere AMEG categorie) dient gebruikt te worden voor eerstelijnsbehandeling waar gevoeligheidstesten de waarschijnlijke werkzaamheid van deze aanpak suggereren.
Om het risico op herinfectie te verminderen dient men goede management- en hygiënepraktijken te introduceren.
Het gebruik van het diergeneesmiddel dient plaats te vinden op grond van identificatie en gevoeligheidstesten van de doelpathogenen. Als dit niet mogelijk is, dient de behandeling gebaseerd te zijn op epidemiologische informatie en kennis van de gevoeligheid van de doelpathogenen op bedrijfsniveau, of op lokaal/regionaal niveau.
Speciale voorzorgsmaatregelen te nemen door de persoon die het diergeneesmiddel aan de dieren toedient
Het is aangetoond dat tylvalosine overgevoeligheidsreacties (allergische reacties) veroorzaakt bij proefdieren; daarom moeten personen met bekende overgevoelig voor tylvalosine contact met dit diergeneesmiddel vermijden.
Bij het mengen van het diergeneesmiddel en het hanteren van het gemedicineerde water moet direct contact met ogen, huid en slijmvliezen worden vermeden. Persoonlijke beschermingsmiddelen bestaande uit ondoorlatende handschoenen en een wegwerp halfgelaatsmasker volgens Europese norm EN 149 of een niet-wegwerpbaar gelaatsmasker volgens Europese norm EN 140 met een filter volgens EN 143 moeten gedragen worden bij mengen van het diergeneesmiddel. Was verontreinigde huid.
In geval van accidentele ingestie, dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd en de bijsluiter of het etiket te worden getoond.
Gebruik tijdens dracht en lactatie
De veiligheid van het diergeneesmiddel is bij kalkoenen niet bewezen tijdens leg.
Het diergeneesmiddel kan worden gebruikt bij kippen tijdens de leg van eieren voor humane consumptie en bij broedvogels die eieren produceren voor vleeskuikens of voor leghennen.
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Geen bekend.
Onverenigbaarheden
Aangezien er geen onderzoek is verricht naar de verenigbaarheid, mag het diergeneesmiddel niet met andere diergeneesmiddelen worden gemengd.