Speciale waarschuwingen
Speciale voorzorgsmaatregelen voor gebruik bij dieren
De volgende aanbevelingen bij gebruik van dit diergeneesmiddel voor het induceren van superovulatie met een adequate respons dienen te worden gevolgd:
- Het donordier dient minstens één normale oestrus te hebben gehad voordat de behandeling wordt ingesteld.
- Het donordier mag geen klinische symptomen vertonen wanneer de behandeling met het diergeneesmiddel wordt ingesteld. Aan de hand van een onderzoek van de eierstokken dient de aanwezigheid van een functioneel corpus luteum en de afwezigheid van pathologische afwijkingen zoals COD of adhesies rond de eierstokken te worden bevestigd.
- De behandeling dient te worden ingesteld tussen de 9e en de 12e dag van de oestrus cyclus (de 11e dag geeft doorgaans de beste resultaten).
- Een luteolytische dosis prostaglandine F2 alfa of een analoog product dient, 60 en/of 72 uur na het instellen van de superovulatie behandeling, intramusculair te worden toegediend.
- De volgende oestrus zal 40 tot 48 uur na de behandeling met prostaglandine beginnen; de dieren dienen 12 uur na het begin van de bronst en opnieuw 12 uur later met kwaliteitssperma te worden bevrucht.
- Na de niet-chirurgische verwijdering van de embryo’s op dag 7 wordt aanbevolen, de dieren opnieuw met prostaglandine te behandelen om een snelle terugkeer van de bronst te verzekeren; Zo niet, dan dienen de dieren 4 weken nadien te worden onderzocht om na te gaan of de normale ovariale werking is hersteld. De bevruchting kan plaatsvinden bij de eerste bronst na de superovulatie, die zich normaal na 28 dagen voordoet.
- Het effect van een herhaalde behandelingen met het diergeneesmiddel op lange termijn is niet onderzocht. Derhalve wordt aanbevolen om niet meer dan tweemaal toe te dienen voor superovulatie en om minstens één natuurlijke oestrus te laten plaatsvinden tussen de tweesuperovulatiebehandelingen.
- Het interval van kalven tot aan het begin van de superovulatiebehandeling, dient tenminste drie maanden te bedragen.
- Individuele afwijkingen in respons op de behandeling kunnen voorkomen en zijn afhankelijk van de leeftijd, ras en van de reproductiestatus.
Speciale voorzorgsmaatregelen, te nemen door degene die het diergeneesmiddel aan de dieren toedient
Accidentele zelf-injectie van dit diergeneesmiddel kan hormonale effecten bij vrouwen veroorzaken en kan het ongeboren kind schaden.
Voorzichtigheid is geboden bij gebruik van dit diergeneesmiddel om zelfinjectie te vermijden. In geval van accidentele zelfinjectie bij zwangere vrouwen, of wanneer zwangerschap wordt vermoed, dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd en de bijsluiter of het etiket te worden getoond.
Gebruik tijdens dracht
Niet gebruiken tijdens de dracht.
Tijdens superovulatiebronst (net als bij gewone bronst) is een lichte daling van de melkproductie waargenomen, maar in het algemeen bereikt de productie binnen 2 weken weer de hoeveelheid van vóór de behandeling.
Interactie met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Geen bekend.
Overdosering (symptomen, procedures in noodgevallen, antidota, indien noodzakelijk)
Het wordt niet aangeraden de maximaal aanbevolen dosis te overschrijden. Hoge doseringen FSH en LH kunnen worden geassocieerd met een verminderde vruchtbaarheid, resulterend in een toename van onbevruchte embryo’s.